Nadat je de verschillende informatiebronnen hebt geraadpleegd, kun je deze selecteren op bruikbaarheid en bewerken. Waarschijnlijk is er nog aanvullend literatuuronderzoek nodig, en een bezoek aan bedrijven, musea of instellingen. Een interview met een deskundige kan heel informatief zijn. Stel dan tevoren een duidelijke vragenlijst samen, gebaseerd op je hypothese en deelvragen.
Afhankelijk van de hypothese die je wilt bewijzen, kan de praktische uitvoering van je onderzoek veel verschillende vormen krijgen:
- een onderzoeksopzet of proefopstelling bedenken
- veldwerk doen
- een ontwerp uitvoeren (lees hieronder verder)
- literatuuronderzoek - een enquête samenstellen (lees hieronder verder) - een interview (lees hieronder verder)
Overleg altijd met je begeleider welke onderzoeksvorm geschikt is.
een praktisch onderzoek uitvoeren Bepaal bij een praktisch onderzoek tevoren de volgorde van handelingen. Wanneer dat nodig blijkt, kun je je werkwijze aanpassen. Motiveer die aanpassingen dan in je logboek. Zorg dat afspraken tevoren vastliggen, en dat alle benodigde materialen beschikbaar zijn. Maak een lijstje met de spullen die je nodig hebt: apparaten, chemicaliën, veiligheidsmiddelen etc, en dat de ruimte beschikbaar is.
Nadat het onderzoek is uitgevoerd, kun je de meetgegevens, resultaten uit de literatuur, de (rekenkundige) verwerkingen en andere waarnemingen verwerken in bijvoorbeeld grafieken of diagrammen. Voer eventuele berekeningen zorgvuldig uit. Dit zijn de gegevens waaruit je de conclusie kunt trekken.
Met de conclusie heb je een antwoord gekregen op je onderzoeksvraag, en kun je de hypothese bevestigen of verwerpen. ------------------------------------------------ een technisch ontwerp uitvoeren
Een technisch ontwerp kan bijvoorbeeld een werkend model van een apparaat zijn, of een maquette. Om dat te maken, heb je informatie, kennis en handigheid nodig. Daarom is het maken van een technisch ontwerp een combinatie van onderzoek doen en onderzoek presenteren. Het product kan een belangrijk onderdeel vormen van de eindpresentatie van je opdracht.
aandachtspunten
1. Als je zelf het ontwerp mag maken of bepalen, kies dan iets waar voldoende informatie over te vinden is. Informatie kun je vinden in boeken, op internet, bij bedrijven en door interviews met vakmensen.
2. Maak een werkplan en houd een logboek bij.
3. Een ontwerpcyclus omvat zes fasen:
voorbereiding
1. Een ontwerpopdracht is aanvankelijk vaak te globaal omschreven. Verzamel informatie, waardoor je precies weet wat je wilt/wordt verwacht.
2. Bepaal wat de ontwerpeisen zijn. Waaraan moet het ontwerp voldoen? Formuleer deze eisen zo concreet mogelijk. De eisen moeten meetbaar en haalbaar zijn.
3. Het bedenken van oplossingen. Zoek voor iedere eis of functie een aantal deeloplossingen. Maak daarvoor bijvoorbeeld een ideeëntabel:
4. Het ontwerp beschrijven. Streep in de ideeëntabel alle deeloplossingen door die in strijd zijn met andere eisen. Kies uit de overgebleven oplossingen de beste en beschrijf op die manier het ontwerp.
5. Maak een lijstje met materialen en gereedschap dat je nodig hebt om je ontwerp te bouwen.
6. Bespreek het ontwerp en je werkplan met je begeleider en/of TOA.
praktische uitvoering
7. Maak tekeningen van alle onderdelen. Daardoor krijg je belangrijke aanwijzingen over de werking en de materialen die nodig zijn om het te bouwen.
8. Maak een prototype van je ontwerp. Noteer de problemen die je daarbij tegenkomt.
9. Test het ontwerp uit en breng zo nodig verbeteringen aan.
afsluiting
10. Controleer of je ontwerp aan de opdracht voldoet.
11. Verwerk alle gegevens die je hebt verzameld in een presentatie. Dat kan naast je werkstuk, een mondelinge presentatie, filmpje of poster zijn.
evaluatie
A. Heb je je aan het werkplan kunnen houden? Zo niet, wat is daarvan de oorzaak?
B. Voldoet het ontwerp aan de verwachtingen?
C. Welke problemen kwam je tegen??
D. Hoe zou je het de volgende keer aanpakken?
-------------------------------- de enquête Een enquête is een lijst met vragen over je onderwerp, die je aan een groep mensen (de doelgroep) stelt. Iedere geënquêteerde krijgt precies dezelfde vragen en geeft individueel antwoord. Het doel van een enquête is het verzamelen van gegevens uit een geselecteerde groep mensen. Uit de hiermee verkregen informatie kun je conclusies trekken.
aandachtspunten
1. Een goede enquête houden kost heel veel tijd, zowel bij de voorbereiding, als bij de uitvoering.
2. Om bruikbare antwoorden te krijgen, moet je de juiste vragen stellen. Daarom zijn de voorbereiding, het opstellen van de vragen en het uittesten van de enquête erg belangrijk.
3. Er zijn verschillende soorten vragen met bijbehorende vormen van het antwoord:
a. directe vraag (het antwoord is eenduidig, de vraag kan maar op één manier worden geïnterpreteerd)
b. indirecte vraag (het antwoord is niet eenduidig, want het kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, zodat er ook verschillende antwoorden mogelijk zijn) Dergelijke vragen zijn ongeschikt voor een enquête.
c. gesloten vraag (het antwoord is ja of nee, juist of onjuist)
d. open vraag (het antwoord is een zin, en is daarom moeilijk te verwerken, niet geschikt als enquêtemiddel)
e. aanvulzin (het antwoord is een vrij te kiezen woord - moeilijk te verwerken, niet geschikt)
f. meerkeuzevraag (het antwoord is één van de aangegeven alternatieven. Dat kan een keuze zijn uit een aantal woorden. Het kan ook een keuze zijn voor een getal op een schaal, zoals van 0 tot 10, van ‘nooit’ tot ‘altijd’, van ‘zeker niet’ tot ‘zeker wel’, van ‘volledig mee oneens’ tot volledig mee eens’)
g. rangschikken (het antwoord bestaat uit een volgorde die moet worden gegeven aan een aantal aangegeven alternatieven. Bijvoorbeeld: de belangrijkste krijgt een 1, de minst belangrijke een 5)
h. een lijstje met mogelijke antwoorden (het antwoord bestaat uit het aankruisen van een of meer mogelijkheden)
4. Je vraagt aan anderen tijd en moeite om je vragen te beantwoorden. Maak je enquête dus niet te lang en houd het eenvoudig.
5. Overleg met je begeleider over je aanpak. Probeer de enquête eerst bij een paar mensen uit.
werkwijze enquête
voorbereiding
1. Is de enquête het meest geschikte onderzoeksmiddel? Welke onderzoeksvraag wil je daarmee beantwoorden?
2. Bepaal de doelgroep en de grootte daarvan. Waarom kies je voor deze (groep) mensen? Hoeveel personen kun je de enquête laten beantwoorden? Kun je voldoende mensen vinden / bereiken? Hoe bepaal je of zij tot je doelgroep behoren?
3. Hoe ga je de uitvoering van de enquête organiseren?
4. Gebruik je schriftelijke of mondelinge vragen / schriftelijke of mondelinge antwoorden? Hoeveel enquêteurs heb je? Wanneer wil je de enquête houden? Wie moet je vragen om daarvoor toestemming en/of ondersteuning te geven?
5. Bedenk dat je alle uitkomsten moet verwerken in tabellen en grafieken. Daaruit kun je later de conclusies trekken. Stel de vragen dus zodanig op, dat je de antwoorden kunt verwerken in tabellen en grafieken. Maak alvast voorbeelden daarvan.
6. Vraag je naar feiten, naar meningen of naar beide? Waar je naar vraagt, kan erg bepalend zijn voor de manier waarop je de vraag moet stellen en waarop je het antwoord laat geven.
het opstellen van een enquête
7. Maak een lijstje van de onderwerpen waar je een of meer vragen over wilt stellen.
8. Bepaal wat je van elk onderwerp wilt weten en dus wilt vragen.
9. Controleer of punt 8 en 9 overeenkomen met de doelstelling in je onderzoek. Stel dus alleen relevante vragen en houd de lijst kort.
10. Kies welke vraagvorm(en) je voor elk onderwerp gaat gebruiken.
11. Je begint met een korte toelichting voor de doelgroep, hoeveel tijd het beantwoorden vraagt en wat je met de resultaten gaat doen.
12. Rangschik de vragen per onderwerp, elk met een titel of eventueel een korte inleiding.
13. De vragen zijn duidelijke en korte zinnen, die eenduidig zijn geformuleerd en dus elk slechts over één onderwerp gaan. Vermijd woorden als ‘soms’. Ook elk antwoord dat de geënquêteerde kan geven, moet eenduidig zijn.
14. Stel geen indiscrete vragen, ook niet wanneer je voor een anonieme enquête hebt gekozen.
15. Zorg voor een overzichtelijke lay-out en een dankwoordje op het eind.
16. Probeer de enquête eerst bij enkele personen uit, voordat je start.
17. Kies voor het houden van de enquête zo gunstig mogelijke omstandigheden.
verwerking van de resultaten
18. Verwerk alle antwoorden in tabellen en grafieken. Noteer ook de ongeldige antwoorden.
19. Trek hieruit je conclusies, formuleer de antwoorden op je onderzoeksvragen.
20. Verwerk deze resultaten in een mondelinge of schriftelijke presentatie. Bespreek daarin de (grootte van de) doelgroep, de onderzoeksvraag, de uitvoering van de enquête, de antwoorden/resultaten en je conclusies.
evaluatie enquête
A. Beantwoordt je enquête aan het doel van je onderzoek?
B. Welke vragen ben je vergeten te stellen, welke vragen waren overbodig?
C. Welke vragen en welke antwoorden hadden anders geformuleerd moeten worden?
D. Wat ging er in de organisatie goed, wat lukte minder goed?
-------------------------------
het interview
Een interview is een vraaggesprek. Wanneer je goede vragen stelt aan de juiste persoon, krijg je informatie die je kunt gebruiken bij je opdracht of onderzoek.
aandachtspunten
1. Je kunt een interview gebruiken om feiten boven tafel te krijgen. Met een vraaggesprek kun je bijvoorbeeld achterhalen hoe een product wordt gemaakt of hoe een gebeurtenis zich heeft afgespeeld.
2. Je kunt een interview ook gebruiken om iemands mening te horen over een of meer onderwerpen. Zo kun je achterhalen wat iemand denkt over bijvoorbeeld het onderwijs, de politiek of natuurbeheer.
3. Er zijn verschillende vormen van vragen:
a. een directe vraag (is eenduidig, want de vraag kan maar op één manier worden geïnterpreteerd)
b. een indirecte vraag (is niet eenduidig, want deze kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, zodat er ook verschillende antwoorden mogelijk zijn)
c. een gesloten vraag (die begint bijv. met ‘wanneer’ of ‘waar’ of het antwoord is bijvoorbeeld een getal, ja of nee, juist of onjuist.
d. een open vraag (die start begint bijv. met hoe, waarom, het antwoord is vaak uitvoeriger, bijvoorbeeld een beschrijving)
werkwijze interview
voorbereiding
1. Noteer de antwoorden op de volgende vragen: Wat is de onderzoeksvraag? Wat is de doelstelling van je onderzoek? Wat is de doelstelling van het interview?
2. Bepaal waarom je een interview wilt houden en niet een andere methode kiest.
3. Bepaal wie je wil interviewen en waarom je deze persoon kiest. Bedenk welke andere personen ook geschikt zijn voor je interview.
4. Maak een lijst van de hoofdonderwerpen waarover je vragen wilt stellen.
5. Zorg dat je zelf al iets van deze onderwerpen afweet. Daardoor kan je vragen stellen over de zaken die je nog niet weet.
6. Bepaal van elk hoofdonderwerp wat je wilt weten voor je onderzoek. Schrijf die vragen op.
7. Neem de vragenlijst van punt 6 goed in je op, zodat je uit je hoofd weet welke vragen je per onderwerp kunt gaan stellen. Tijdens het gesprek gebruik je die lijst niet als een papieren leidraad, maar je stelt je vragen zoals het uitkomt. Daardoor kan je beter inhaken op de eerder gegeven antwoorden en blijft het gesprek levendig.
8. Bedenk van tevoren hoe je elke vraag gaat stellen. Gebruik zoveel mogelijk directe vragen en maak een mix van gesloten en open vragen. Voor het achterhalen van feiten zijn gesloten vragen handig, voor het achterhalen van meningen kun je meer open vragen stellen.
9. Reserveer op tijd een opnameapparaat, en zorg voor een kleine attentie als dank.
uitvoering interview
10. Leg aan de geïnterviewde uit wat je bedoeling is van je onderzoek en van je interview. Geef aan, dat je later iets van de presentatie laat zien waarin dat interview is verwerkt (in het werkstuk en/of op de profielwerkstukavond).
11. Maak een afspraak voor het interview.
12. Vraag of er geen bezwaar bestaat tegen het gebruik van een opnameapparaat.
13. Gebruik bij het interview je lijstje met de hoofdonderwerpen en laat die eventueel zien voordat je met de vragen per onderwerp begint. Daardoor krijgt de geïnterviewde meteen een beeld van jouw serieuze aanpak en houdt hij/zij zelf ook een beetje de structuur in de gaten.
14. Gebruik afwisselend gesloten en open vragen (zie punt 8).
15. Vraag om uitleg wanneer iets niet duidelijk is. Vraag door om dieper op het onderwerp in te kunnen gaan. Vraag om argumenten als het om een mening gaat. Geef eventueel tegenargumenten. Hierdoor stuur je de geïnterviewde naar een zo goed mogelijke omschreven mening of uitleg.
16. Wanneer je aantekeningen maakt, probeer die dan zo kort mogelijk op te schrijven.
17. Bedank voor het interview.
uitwerking interview
18. Werk het interview zo snel mogelijk uit, want het zit dan nog goed in je hoofd.
19. De uitwerking kan bestaan uit een doorlopend verhaal of uit een opzet met vragen en antwoorden.
20. Het kan aardig zijn om een uitspraak van de geïnterviewde als titel te gebruiken.
21. Vertel in je uitwerking ook iets over de achtergrond van de geïnterviewde en waarom je hem/haar gekozen hebt.
22. Controleer of je het onderzoeksdoel hebt bereikt.
23. Laat de geïnterviewde het eindresultaat zien.
evaluatie interview
A. Wat vond je makkelijk, wat ging moeilijker?
B. Hoeveel vragen heb je van tevoren gemaakt en hoeveel heb je er gesteld?
C. Welke vragen hoefde je niet te stellen omdat het antwoord al eerder in het gesprek werd gegeven?
D. Vind je dat je steeds zelf bepaalde hoe het interview verliep of deed de geïnterviewde dat? (Dit kan in beide gevallen goede resultaten bieden).
|
stap 6: onderzoek
Abonneren op:
Posts (Atom)